Richting van het onderwijs en criteria

Een periode die de moeite waard is

De periode tussen 3,5 en 6 jaar is voor het kind de passage waarin het de wereld van het gezin voor het eerst structureel en in toenemende mate bewust verlaat om de wereld en zichzelf te gaan ontdekken. Het kind begint in deze periode te beseffen dat de stukjes ‘leven’ en de stukjes ‘werkelijkheid’ die het tegenkomt, met elkaar verbonden zijn door een betekenis. Dit merk je aan de ‘waarom’ vragen die het kind begint te stellen. =

Met de leerkracht de werkelijkheid in

In de kleuterleeftijd gaat deze ontdekking altijd via de relatie met de leerkracht. Zij is de persoon die, doordat ze zelf de betekenis van de werkelijkheid en het leven voorleeft, het kind uitnodigt, zekerheid geeft en bevestigt dat het ‘de moeite waard’ is, leuk is, om de wereld in te gaan. Deze ervaring is voor een kind van fundamenteel belang om te willen leren. De periode in de kleuterklas is daarom van grote waarde om het natuurlijke vertrouwen en de natuurlijke zin om de hele werkelijkheid te leren kennen, te bevestigen en aan te wakkeren, zodat het kind met zekerheid en met ‘zin’ de stappen van groep 3 en verder kan gaan zetten.

De unieke persoon van het kind

Daartoe is het nodig dat het kind wordt ontvangen, gewaardeerd en gestimuleerd als uniek persoon. Dat betekent dat zijn gedachten, zijn capaciteiten, en niet in de laatste plaats zijn vermogen zich ergens aan te hechten, worden gestimuleerd. Het betekent ook dat het onderwijs niet kan uitgaan van een vooraf gegeven ‘etiket’ of categorie van kinderen. Elk afzonderlijk kind, inclusief zijn eigen karakter, manieren van ontdekken en benodigde tijd daarvoor, moet worden ‘ontdekt’ en begeleid door de leerkracht.

Door de ervaring

Een klein kind leert door ervaring. Zo’n ervaring kun je niet ‘leren’, die moet worden beleefd door het kind. Het kind heeft het nodig dat elk voorstel, elke uitnodiging tot leren en ontdekken, vertrekt vanuit een concrete, tastbare ervaring, die vol is van betekenis en zin voor het kind. Een ervaring is echt als zij de hele innerlijke wereld van het kind aanspreekt, en zijn vermogen zich te hechten, zijn intelligentie in beweging zet en zijn nieuwsgierigheid aanwakkert. Een ervaring is dus niet alleen maar ‘doen’: het is het langzaam steeds meer bewust worden van wat er gebeurt, en dus een beginnend zelfbewustzijn. De leerkracht zorgt voor de voorwaarden waardoor dit het beste kan gebeuren, door voorstellen te doen die lichaam, geest, verstand en hart aanspreken, door momenten en ruimten te creëren die aanspreken door hun schoonheid en harmonie.

Aangepast aan de leeftijd en behoeften

Dingen uitproberen, handvaardigheid, spelen, verhalen horen en vertellen, theater en muziek, en lichaamsbeweging zijn de activiteiten waardoor kleuters langs de weg van de ervaring dingen beginnen te leren die vanaf groep 3 steeds meer als vakken zullen worden aangeboden. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat er differentiatie, ruimte en tijd is voor de manier en tijd van ervaren die bij de verschillende leeftijden, en bij elk kind, passen. Op deze manier ontwikkelen zich de competenties die het kind nodig zal hebben om met groep 3 te beginnen, terwijl hoe dan ook steeds de algemene persoonsontwikkeling van het kind voorop wordt gesteld.

Criteria voor het jaar- en weekprogramma

Het programma van de school wordt per week vastgesteld door de coördinator in overleg met de docenten. Daarbij wordt vanuit de doelen zoals die voor groep 1/2 van overheidswege gesteld zijn, gekeken naar de behoeftes van de groep zoals die op dat moment is.

Het weekprogramma sluit aan bij een thema dat enkele weken bestrijkt; het jaar is onderverdeeld in ’thema’s.

Het weekprogramma wordt altijd zo ingericht dat flexibiliteit mogelijk is tegenover wat in de klas aan moois kan gebeuren, omdat wat gebeurt het onvoorziene ‘hart’ is van de didactiek. Het programma houdt altijd rekening met de volgende criteria:

  1. Het voorstel dat gedaan wordt is altijd een ervaring van iets of iemand ontmoeten, een uitnodiging die de nieuwsgierigheid en het verlangen om te ontdekken van het onderwerp dat het kind tegenkomt, aanwakkert.
  2. Het aanbod ruimt voldoende tijd in zodat elk kind de ervaring ‘ kan beleven. Op die manier kan het kind er persoonlijk in betrokken zijn en het zich eigen maken, volgens zijn eigen manier en tijd van ontdekken. Dat kan ook betekenen dat je dingen herhaalt, om meer in de diepte de betekenis van de dingen die het ontmoet door te dringen.
  3. Het kind wordt zo in het voorstel betrokken dat het zichzelf op zijn eigen, originele wijze kan uitdrukken, en in staat gesteld wordt het eigen initiatief te ontdekken en te nemen.
  4. Er worden verschillende uitdrukkingsvormen en –instrumenten aangeboden, zodat elk kind in staat wordt gesteld dat te vinden dat het meest bij hem past. Op die manier kan hij zich het best uitdrukken en, daarmee, zichzelf in relatie tot de werkelijkheid ontdekken.
  5. Het aanbod respecteert de eenheid van betekenis die het kind ervaart. Het moet een antwoord vormen op de behoefte aan betekenis die elk kind op dat moment heeft. Dit betekent dat je het kind een weg laat gaan waarin hij het detail kan verbinden met het geheel van zijn leven, zonder dat de leerkracht te veel ‘vooruit holt’ met uitleg en met woorden.
  6. De inhoud – onderwerpen, thema’s, verhaaltjes – past bij de leeftijd en kan een ervaring opwekken volgens de hiervoor genoemde criteria.

Inrichting van het onderwijs

a. De klas en de leerkracht

De kleuterklas is in principe toegankelijk voor alle kinderen vanaf hun derde jaar, tot en met die kinderen die in september van het schooljaar nog géén 6 jaar oud zijn. De ontmoeting tussen oudere en jongere kinderen is in de kleuterleeftijd een gelegenheid tot bewustzijn van zichzelf in verhouding tot anderen en van de zorg voor elkaar. De Magnoliaschool zorgt ervoor dat, binnen de gemeenschap van de klas, het pedagogisch voorstel zo wordt aangeboden dat kinderen van verschillende leeftijden en behoeften een ervaring kunnen opdoen die hun een betekenisvolle stap laat zetten. Om dit te faciliteren bestaat de kleuterklas uit maximaal 20 kinderen. De klas heeft één verantwoordelijke groepsleerkracht; gedurende de dag wordt de groepsleerkracht bijgestaan door een assistent en daarnaast door gespecialiseerde leerkrachten.

b. Tijdsindeling

De tijdsindeling van de dag is voor het kind van belang om als referentie te kunnen gebruiken, vanuit de stabiliteit en zekerheid dat de verschillende momenten van de dag een vaste volgorde en daarmee een orde en harmonie hebben. Binnen dat verband heeft de leerkracht tot doel elk moment – ook buiten de strikt didactische – te waarderen volgens hun pedagogisch belang, omdat elk moment voor een kind een gelegenheid kan zijn om het bewustzijn van de werkelijkheid en zichzelf daarbinnen te vergroten.

Het onderwijs wordt aangeboden met de volgende vaste elementen:

  1. Ontvangst
    Het moment van ontvangst biedt de gelegenheid voor de leerkracht om van elk kind te begrijpen vanuit welke bijzondere behoefte het de dag binnengaat. Voor het kind is het belangrijk te merken dat er iemand is die op hem wacht en hem binnenleidt in de klas en richting zijn klasgenoten. Daarom is dit moment van waarde om elk kind persoonlijk te kunnen verwelkomen, en ook aan de ouder(s) de gelegenheid te geven om de leerkracht op één of meer bijzonderheden opmerkzaam te maken. Het moment van spelen dat volgt is een goede manier om de overgang van onderweg zijn naar het meer gestructureerde schoolproces te begeleiden.
  2. Kring
    De kring is het begin van de dag waar de kinderen en de leerkracht elkaar weer zien en samen de dag openen. De kinderen zitten in een kring op een daarvoor ingerichte plek. Je groet elkaar, je kijkt wie er is en wie ontbreekt, je vertelt wat er gebeurd is, je kijkt wat voor weer het is, welke dag, wie welke taak heeft vandaag, enzovoort. In de kring worden de kinderen uitgenodigd zich ervan bewust te worden dat ze onderdeel zijn van de groep, en zelf te zeggen: “Ik ben er”.
  3. Voorstel van de dag
    Gedurende de ochtend biedt de leerkracht een ervaring aan die aansluit bij de dag ervoor en verder ontwikkeld wordt in de daarop volgende uren en dagen: bijvoorbeeld iets ontdekken dat in de school is binnengebracht of ingericht, of de ontmoeting met een persoon die de kinderen betrekt in een avontuur, soms is het een sprookje dat we vervolgens uitwerken in activiteiten, maar ook een bepaalde opmerking of anderszins een idee of voorstel vanuit één van de kinderen, dat de leerkracht uitwerkt tot een idee c.q. voorstel voor iedereen.
  4. Verwerking en verdieping
    Spelen en werken Spelen is dé manier waarop een kind de werkelijkheid waaronder zichzelf ontdekt, eigen maakt en verwerkt. Het is ook het moment waarop het kind het meest zélf het initiatief neemt. Het zal dit op een goede manier doen als het merkt dat de leerkracht hem waardeert in wat hij aan het doen is. De leerkracht let op de ruimte en op de duur van een bepaalde vorm van spelen, inclusief, bijvoorbeeld, knutselen; zij komt tussenbeide, moedigt aan, laat toe dat dingen gebeuren, voegt nieuwe elementen in, en is bereid om zichzelf door het kind te laten uitdagen en bevragen, en dus ook ruimte voor verandering te laten.
  5. Afsluiting van de ochtend
    Het moment van afsluiten van de ochtend is de manier om de kinderen te laten benoemen wat ze die ochtend hebben meegemaakt. Het heeft als doel enerzijds te fixeren wat ze tijdens de ochtend hebben ervaren, ontdekt, en dus geleerd; en anderzijds als een uitgangspunt voor de middag en voor de volgende dag.
  6. Middageten en pauze (lange dagen)
    Het warme middageten en de pauze daarna zijn bedoeld als moment om de schoonheid te ervaren van het samen genieten, inclusief de moeite die het kost om netjes te eten, om op elkaar te wachten, enzovoort. Het is een heel bijzonder moment, omdat samen eten en daarna samen uitrusten de kinderen heel dicht bij elkaar brengt, een heel huiselijke sfeer laat ontstaan die heel veel bijdraagt aan de ervaring van school als een fijne plek, waar het leuk is om te zijn en het waard is moeite te doen.
  7. Middagprogramma (lange dagen)
    De middag is gereserveerd voor bijzondere lessen, zoals muziek, Engels, gymnastiek etc. Voor de oudere kinderen kan het een gelegenheid zijn om de hogere klas te bezoeken, of andersom.

c. De ruimte van het klaslokaal

Het lokaal dat het voornaamste referentiekader is voor het kind, is verdeeld in verschillende ruimtes met hun eigen precieze educatieve en affectieve doel. De ruimtes in het lokaal zijn als volgt verdeeld:

  1. De verkleedhoek
    Met speelhuis Hier ervaart het kind dat vadertje, moedertje, winkeltje, etc. speelt, het symbolische spel van de inbeelding. Het kind verplaatst zich in precieze rollen en via taal en lichaamstaal brengt hij gevoelens en emoties over die te maken hebben met het gezinsleven. In het ‘doen alsof’-spel leren de kinderen om dingen onderling af te spreken en interactief te zijn, ze moeten de verschillende rollen bepalen en zorg dragen voor het materiaal dat ze mogen gebruiken.
  2. De bouwhoek
    In deze ruimte heeft het kind verschillende materialen tot zijn beschikking: lego, houten blokjes, autootjes, autobanen, dieren, poppetjes, verschillende omgevingen, etc.. Het kind bedenkt wat hij wil doen, hij denkt erover na, lost technische ‘problemen’ op; er komen steeds problemen op of het kind bedenkt die [door zijn plan] en vervolgens lost hij die op. Dit alles is een mogelijkheid om concepten en categorieën te leren. Het bouwspel stimuleert bovendien de samenwerking en werken in groepen om gemeenschappelijke doelen te bereiken.
  3. De teken- en knutselhoek
    De kinderen wordt geleerd om het materiaal (kleurpotloden, waskrijtjes, lijm, scharen, verf, kwasten, verschillende soorten papier) dat ze mogen gebruiken ook goed te gebruiken; in deze ruimte heeft het kind de mogelijkheid om zich uit te drukken via het materiaal dat hij kiest. De kinderen hebben ook de mogelijkheid om met materialen te werken die je kunt aanraken, omvormen of overgieten (klei, griesmeel, natuurlijke materialen).
  4. De speelhoek
    Het materiaal dat de kinderen hier kunnen gebruiken is gevarieerd en verschilt per leeftijd. Het gebruik van vaststaande spellen (domino, puzzels, logica spelletjes, spellen met regels, maken dat het kind zich leert richten op wat hij meemaakt en het te systematiseren en om het logische denken te ontwikkelen.
  5. De schilderhoek
    Schilderen vergt orde, het gebruik van kwasten van verschillende afmetingen, kennis van de eigenschappen van waterverf en acryl, het gebruik van speciale instrumenten zoals sponsen en plamuurmesjes. De hoek heeft schildersezels waardoor de kinderen ook verticaal kunnen schilderen.
  6. De leeshoek
    Deze hoek is uitgerust met een zacht tapijt met kussens en een boekenkast met prentenboeken die geschikt zijn voor de leeftijd van de kinderen. Het biedt de mogelijkheid voor de kinderen om, alleen of met vriendjes, door de boeken die er zijn heen te bladeren en ze te bekijken, en voor de leerkracht is het de ruimte waarin ze vertelt. We zien dit vertellen als een belangrijke ervaring voor de kinderen, omdat het een mogelijkheid is voor het kind om de blik te openen richting de werkelijkheid.Soms veranderen de ruimtes van het lokaal en worden ze door de leerkracht uitgerust naar gelang de ervaring die de kinderen opdoen: soms wordt het de ruimte van een kasteel of van een boom, of van een hol van dieren. Deze hoeken kunnen worden aangepast op basis van een behandeld thema of onderwerp.

d. De competentieniveaus

Basisschool Misha de Vries richt het onderwijs in volgens de competentiedoelen zoals die voor het niveau van groep 1/2 kunnen worden afgeleid uit de kerndoelen. De competenties betreffen de volgende leergebieden:

  • Zintuiglijke en motorische ontwikkeling
  • Oriëntatie op ruimte
  • Oriëntatie op tijd.
  • Mens en samenleving
  • Oriëntatie op natuur en techniek
  • Rekenen en wiskunde
  • Basisleerlijn taal
  • Beeldende vorming
  • Muzikale vorming
  • Spel en beweging
  • Omgaan met media
  • Sociaal gedrag

De uitgewerkte competentieniveaus per leergebied gelden als einddoelstelling voor de ontwikkeling van het kind op het moment dat het naar groep 3 gaat, en worden in het pedagogisch-didactische aanbod gerealiseerd en geverifieerd.

Ontwikkelingsstadia per leeftijd

a. 3,5 jaar

Rond de leeftijd van drie jaar heeft een kind een zodanige relatie met zijn ouders opgebouwd dat hij weet wie hij zelf is. Dat maakt dat hij in staat is ervaringen buiten zijn gezin op te doen.

Het naar school gaan is een belangrijke stap in het leven van een kind omdat hij hier nieuwe volwassenen en kinderen ontmoet die anders zijn dan zijn gezinsleden. Met hen kan hij verder gaan in het avontuur van de ontdekking van zichzelf, de anderen en de dingen. De aandacht die de lerares heeft voor de dagelijkse handelingen, voor het gebruik van de eigen spullen, voor het opruimen van het speelgoed, voor de indeling van het lokaal, voor de verzorging van zichzelf is fundamenteel om samen een weg af te leggen. Al deze momenten zijn vormend en helpen het kind in zijn groei.

In het eerste half jaar is het belangrijk dat de dag een vast ritme kent van duidelijke momenten die gedurende de week terugkomen. Dat worden referentiepunten voor het kind waardoor het een gevoel voor tijd begint te ontwikkelen.

We moeten binnen het onderwijs veel tijd vrijlaten waardoor in het kind een nieuwsgierigheid naar het kennen van de dingen, het onderzoeken van de omgeving en het ontdekken van leeftijdsgenoten kan ontstaan.

De organisatie van de ruimten in het lokaal en van de tijd, maken dat het kind vanaf het begin het spel kan ervaren als een voorkeursmanier om actief deel te hebben aan de werkelijkheid.

De ervaring van het spel, van het manipuleren, van het teken dat op het papier achterblijft moet vrij zijn van de zorg om een “eindproduct”. Op deze leeftijd is het evident dat het voor kinderen noodzakelijk is dat zij dagelijkse momenten en eerste activiteiten met een volwassene beleven. Dat is er de voorwaarde van dat ze plezier en zekerheid ervaren in wat ze doen.

Het is fundamenteel er rekening mee te houden dat een kind op deze leeftijd de werkelijkheid als een eenheid beleeft, en alles daarom als geheel beschouwt, niet als gefragmenteerde vakken of zelfs activiteiten.

b. 4 jaar

Rond de leeftijd van 4 jaar wordt de kleuterklas voor het kind een bekende en veilige omgeving. Toch zoekt het nog het gezelschap van een volwassene als bron van geruststelling en bevestiging. De veiligheid van deze band samen met die met zijn familieleden draagt bij aan de opbouw van de persoonlijke identiteit en maakt dat het “ik” zich kan openen naar een “wij”: de behoefte de wereld te kennen en erkend te worden, wordt uitgedrukt in de behoefte om klasgenoten te vinden om mee om te gaan.

De verbale en beeldende taal verrijkt zich waardoor het zelfbewustzijn groeit. Het verlangen wordt groter om de eigen ervaringen te delen en deel te nemen aan de gebeurtenissen. De behoefte om te kennen, om te ontdekken, om de instrumenten waarmee het zich de werkelijkheid eigen kan maken te organiseren realiseert zich door de constante relatie die het kind heeft met de dingen: alles maakt het nieuwsgierig. De eerste vragen ontstaan en de eerste logische gevolgtrekkingen.

Het spel wordt rijker. De kinderen beginnen zich te organiseren en vormen de eerst groepjes. Op deze leeftijd speelt het kind liever rollenspellen in de affectief – emotieve sfeer; het fantaseren en bedenken van situaties, ondersteunt door hun verbale capaciteiten is de meest voorkomende benadering van de werkelijkheid.

Op deze leeftijd zijn kinderen erg gefascineerd door het vertellen van verhalen, van sprookjes die hen openen tot een bredere horizon, waarin op een indirecte en symbolische manier de fundamentele gebeurtenissen van het leven beschreven worden. Dat een volwassene vertelt is een geste van herinnering en betekenis, het is de opvoeding van het hart en van het verlangen naar geluk.

Kinderen beginnen zich meer bewust te worden van hun persoonlijke geschiedenis en er bestaat een levendige nieuwsgierigheid naar de geschiedenis van hun gezin en hun familie.

c. 5 jaar

In het laatste jaar van het kleuter-zijn worden bekwaamheden gestructureerd, wordt de kennis verdiept en ontwikkelt het kind steeds meer zijn capaciteiten om initiatief te nemen en zichzelf uit te drukken.

Het kind is er zeker van dat het in de volwassenen een vast en veilig referentiepunt heeft en vrienden waarmee het ontdekkingen heeft gedaan, ervaringen heeft gedeeld en gespeeld heeft. Deze zekerheid maakt dat het graag en gretig zijn eigen oplossingen wil uitproberen.

Het kind wil erkenning voor het feit dat hij groot geworden is en dit wordt mogelijk in de ervaring en in het voorstel dat de volwassene het aanbiedt.

Het heeft communicatieve vaardigheden ontwikkeld en is zekerder van zijn verbale expressie. Dat wordt aangevuld met teken- en schildervaardigheden: zijn kleurgebruik wordt rijker en het wordt steeds vaardiger in het gebruik van verschillende materialen om dat wat hij gezien, bewonderd en ontdekt heeft om te zetten in beelden. Het verlangen om zijn ervaring te communiceren heeft zich ontwikkeld door het feit dat zijn banden met volwassenen en kinderen zich verdiepen en betekenisvol worden.

Het is vol nieuwsgierigheid om te kennen en te ontdekken, het heeft plezier in het bouwen, in het uit elkaar halen, het weer in elkaar zetten, het verdelen, het plannen en het vinden van oplossingen.

Ieder aspect van de werkelijkheid nodigt ons uit om tot in zijn betekenis gekend te worden: de eerste vragen komen op en worden gestructureerd en de ‘waaroms’, de dynamiek die uiteindelijk soms leidt tot het formuleren van persoonlijke antwoorden en een eigen visie op de wereld.

In het voorstel van de volwassene is het belangrijk dat die ervaringen voorrang krijgen die het vergaren van meer kennis mogelijk maken. De logische redenaties helpen het kind concepten en symbolen te verinnerlijken en maken het mogelijk dat het kind een rationeel denkvermogen ontwikkelt en leert de werkelijkheid te ordenen.

In het laatste jaar van de kleutergroep wordt ook bijzondere aandacht besteed aan de fijne motorische ontwikkeling en aan het tekenen. Op deze leeftijd heeft het kind een steeds grotere behoefte om zijn eigen ervaringen en zijn kennis te communiceren. Daardoor laat het anderen delen in zijn ontdekkingen en zijn opgedane kennis. Het taalgebruik heeft aandacht en stimulatie nodig van de volwassene. De mondelinge uitleg bij tekeningen en werkjes is belangrijk, prentenboeken, vraaggesprekken en verhalen maken dat het kind de taal leert gebruiken in een zinvolle relatie. Drama, theater, het bedenken van nieuwe spellen en het bedenken van verhalen zijn een mogelijkheid om zichzelf uit te drukken, om op een andere manier te communiceren en het eigen leven met anderen te delen. Misha de Vries: voor wie het beste wil voor zijn kind.

Misha de Vries: voor wie het beste wil voor zijn kind.